Zo fietste ik deze lange zomer elke dag mijn kleine of iets grotere tochtje door het bos. In het voorjaar en vroege zomer zag ik de krullende varens met duizenden uit de grond kruipen, elke dag een stukje meer. Zag ik de dagen langer worden, het licht intenser, voelde ik de temperatuur stijgen. Op een dag in april konden de handschoenen uit, al gauw daarna kon ook de sjaal af. De vogels zongen, de mannetjes maakten een schitterend lawaai bij het imponeren van de vrouwtjes en hun concurrenten. Het territorium moest worden afgebakend en er moest worden gewerkt aan nakomelingen. Dat was te horen. Het jonge groen van de loofbomen en struiken bedekte het licht van de zon steeds meer en maakte het bos elke dag een beetje donkerder.
En ik was, vaak ’s morgens, soms in de middag, steeds weer op weg naar mijn bankje en hoopte elke dag dat er niemand anders zou zitten. Met in mijn fietstas Het Boek en soms ook een appel of een peer. De zomer mocht voor mij nog een heel jaar lang duren, maar dat gebeurde dus niet. Het Boek is nu twee keer helemaal uit, een derde keer haal ik waarschijnlijk niet. Niet in de buitenlucht. Maar het bankje zal de winter wel doorkomen en in de lente kom ik terug. En de heftige, emotionele inhoud van Het Boek is van blijvende waarde, die gaat niet verloren.
Vandaag moet ik denken aan de journalist Jo Wijnen, die jaren geleden over dezelfde paden dit gebied doorkruiste en vaak over zijn belevenissen en ontmoetingen schreef in de regionale krant. Kortgeleden heeft hij over zijn leven in het nabijgelegen geboortedorp en over deze bosrijke streek een prachtig boek uitgegeven: ‘ZUID’. Ik kreeg het van mijn vriend en zwager en vanmorgen heb ik het uitgelezen. Ik was ontroerd door het aangrijpende verhaal van zijn jeugd in deze omgeving. Hij is nu een man van in de tachtig en het is hem voortreffelijk gelukt over die naoorlogse jaren op een treffende manier te vertellen. Voor een groot deel loopt zijn jeugd parallel aan de mijne, ik kan daarom heel goed met hem meevoelen. Hij vertelt van de enorme macht van de kerk in onze jeugd, de kleinzielige dorpse mentaliteit, de enorme veranderingen die de bouw van de nieuwe energiecentrale en daarmee de komst van veel ‘Hollandse’ mensen naar het dorp veroorzaakte.
Het is een zeer persoonlijk boek geworden, een prachtig verhaal waarin hij zijn ontwikkeling van heel verlegen jongetje tot jonge volwassene beschrijft. Op het moment dat hij als dienstplichtig soldaat vanuit de haven van Rotterdam naar Suriname vertrekt, eindigt het verhaal. We lezen nog net dat hij de moeizame relatie met zijn Bea beëindigt – het ‘uitmaken’ wat hij zo moeilijk vindt. Ze was hem net een beetje te wereldwijs en te bijdehand, wilde dingen van hem, die hij (nog) niet wilde: huisje, boompje, beestje en wel nu meteen. Hij was daar nog lang niet aan toe en koos voor zichzelf, voor zijn door Bea verafschuwde boeken en voor een uitdagend avontuur in een ver land.
© thrammy 21